Dag 09

Bijbeltekst: 1 Samuel 24: 1-23

” Jij staat in je recht en ik niet, want jij hebt kwaad met goed vergolden.” 

David heeft de kans om Saul te doden, maar doet dat niet. Hij heeft de kans om zijn gewelddadige vijand geweld aan te doen, maar doet het niet. Hier wordt kwaad niet met kwaad vergolden, zoals gebruikelijk was, maar toont David genade. Gods genade. Saul en David zijn beiden leiders/koningen, maar kiezen voor een andere benadering om veranderingen af te dwingen.

De zanger van U2, Bono, wilde aanvankelijk een lied schrijven over een te trotse Ronald Reagan, die met zijn militaire arrogantie de spanningen omtrent de nucleaire wapenwedloop alleen maar deed toenemen. Maar na het lezen van de autobiografieën van Martin Luther King en Malcolm X raakte Bono gefascineerd door de burgerrechtenbeweging. De benaderingen van Martin Luther King en Malcolm X waren ook tegengesteld (geweldloos vs. gewelddadig ), maar ze wilden beiden sociale veranderingen én vrijheid voor iedereen. Zij waren beiden zelfverzekerd (trots) en gedreven in de overtuiging van hun recht. Maar Malcolm X’ s poging om dit recht met geweld af te dwingen heeft uiteindelijk minder veranderingen opgeleverd dan de geweldloze aanpak van Martin Luther King.

In het grotere plaatje, van Gods plan (met David) én de burgerrechtenbeweging, zal het (sociale) recht zegevieren. Daar hopen en geloven wij als christenen in. Er zijn verschillende benaderingen om dit te bereiken. Hopelijk zijn wij net zo zelfverzekerd en gedreven in Gods recht, zodat ook wij telkens weer kiezen om kwaad met goed te vergelden, want dan zullen de grootste veranderingen plaatsvinden.

Trivia: Bono maakte een foutje in de liedtekst, “Early Morning, April 4” moet namelijk “Early Evening, April 4” zijn.

Schrijf Je Nu In En Ontvang Elke Dag Een Reminder

Invalid email address

1 Samuel 24: 1-23

David krijgt de kans om Saul te doden in de grot

1David vertrok daar en woonde in de berggrotten van En-Gedi. 2Toen Saul terugkwam van de strijd tegen de Filistijnen, werd tegen hem gezegd: ‘David is in de En-Gedi-woestijn.’ 3Toen ging Saul David en zijn mannen zoeken bij de Steenbok-rotsen. Hij nam 3000 van de beste soldaten uit Israël met zich mee. 4Ze kwamen bij de stallen voor de schapen die daar langs de weg staan. Daar ging Saul een grot in, omdat hij naar de wc moest. Maar David en zijn mannen zaten achterin die grot. 5Toen zeiden Davids mannen tegen hem: “Vandaag geeft de Heer je vijand in je macht. Dit is je kans om hem te doden!” David stond op en sneed stilletjes een punt van Sauls mantel af, zonder dat Saul het merkte. 6Davids hart bonsde hevig toen hij de punt had afgesneden. 7Hij zei tegen zijn mannen: “Dat nooit! Ik zal nooit mijn koning doden. Hij is door de Heer Zelf tot koning gezalfd!” 8Met die woorden hield David zijn mannen tegen toen ze Saul wilden overvallen.
 
Saul was intussen opgestaan. Hij verliet de grot en vertrok.9Daarna stond David ook op, liep de grot uit en riep Saul na: “Mijn heer de koning!” Saul keek om. David knielde op de grond en boog zich diep. 10Toen zei hij tegen Saul: “Waarom gelooft u de praatjes van de mensen die zeggen dat ik u wil doden? 11Vandaag kunt u met eigen ogen zien dat het niet waar is. De Heer had u daarnet in de grot in mijn macht gegeven. Mijn mannen wilden u doden, maar ik hield hen tegen. Ik zei: ‘Ik zal mijn heer niet doden, want hij is door de Heer gezalfd.’ 12Kijk, vader, ik heb de punt van uw mantel in mijn hand. Ik heb die van uw mantel afgesneden, zonder u te doden. Daaraan kunt u duidelijk zien dat ik u geen kwaad wil doen. Ik ben niet tegen u in opstand gekomen. Ik heb u niets gedaan. Maar toch probeert u mij te doden. 13Laat de Heer Rechter zijn tussen u en mij. Laat de Heer u maar straffen voor wat u mij aandoet, maar ikzelf zal u niets doen. 14Een oud spreekwoord zegt: ‘Slechte mensen doen slechte dingen.’ Maar ik zal u niets doen. 15Wie bent u, de koning van Israël, eigenlijk aan het achtervolgen? Eén enkele vlo! Een dode hond! 16Laat daarom de Heer onze Rechter zijn en over u en mij rechtspreken. Hij ziet wat er gebeurt. Hij zal voor mij opkomen en eerlijk rechtspreken.”
 
17Toen David dit tegen Saul had gezegd, vroeg Saul: “Ben jij dat, mijn zoon David?” Toen begon Saul te huilen. 18Hij zei tegen David: “Jij bent een beter mens dan ik. Want jij bent goed voor mij geweest, terwijl ik jou kwaad heb gedaan. 19Vandaag heb je me laten zien hoe goed je voor mij bent. Want je hebt me niet gedood, ook al gaf de Heer je vandaag daartoe de kans. 20Als iemand zijn vijand vindt, zou hij hem dan zomaar laten gaan? De Heer zal je belonen voor wat je vandaag hebt gedaan. 21Ik weet zeker dat jij koning zal worden. Jouw koningschap over Israël zal voor altijd blijven bestaan. 22Zweer mij daarom bij de Heer dat je, als ik dood ben, mijn familie niet zal doden. Zweer mij dat mijn familienaam zal blijven bestaan.” 23En David zwoer het hem. Toen ging Saul naar huis. Maar David en zijn mannen gingen naar de grot in de bergen.